Nederland was in 1898 het eerste land ter wereld dat een nationaal nummerbord introduceerde. De plaat werd toe
n een rijvergunning genoemd.
Deze vergunningen werden vanaf het cijfer 1 opgenummerd, waarbij 11 (het zogenaamde "gekkengetal") werd overgeslagen. Wie ooit met nummer 13 heeft rondgereden en wat er met die auto gebeurd is, vertelt de geschiedenis ons niet.
Op 8 augustus 1899 was men gevorderd tot nummer 168. Bij de afschaffing van dit systeem op 15 januari 1906 was het laatst uitgegeven nummer 2065.
Vanaf 1906 moest een chauffeur beschikken over zowel een rijbewijs als een nummerbewijs. De nummerbewijzen werden op provinciaal niveau uitgegeven. Om het nummer uniek te maken was aan elke provincie een specifieke letter, of combinatie van twee letters toegekend. Deze provinciecodes waren als volgt:
A : Groningen; B : Friesland; D : Drenthe; E : Overijssel; G, GZ, GX : Noord-Holland; H, HZ, HX : Zuid-Holland; K : Zeeland; L : Utrecht; M : Gelderland; N : Noord-Brabant; P : Limburg; R : Departementen

B-3803 K. Westerdijk, Poppingawier.
(Afgegeven tussen 1 april 1919 en 1 november 1920.)
B-29379 Tamme Berend Westerdijk, ? (? ). Afgegeven: 1-4-1946 (vervallen 24 augustus 1947)
B-39210 Hendrik Westerdijk, Leeuwarden (Werkmanslust 35). Afgegeven: 21-04-1950
B-39527 Uilke Westerdijk, Steggerda, gemeente Weststellingwerf. Afgegeven: 31-05-1950
Toen het verkeer steeds vaker de provinciegrenzen begon te overschrijden, ontstond de behoefte aan een centraal-landelijke administratie. Dit leidde tot de oprichting van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW).
Er bestaat ook een andere - veel grappiger - versie over het ontstaan van het nummerbord.
Dit verhaal vertelt van politieagenten uit het begin van de 20e eeuw, die per fiets surveilleerden. Zodra zo'n agent één van de zeldzame automobielen betrapte op een overtreding, ging hij stevig op de pedalen staan. Hij haalde de auto al fietsend in, dwong de bestuurder te stoppen en slingerde de overtreder op de bon. Maar de techniek werd steeds beter en de als maar sterkere motoren zorgden ervoor dat de auto's steeds sneller reden. De agent moest daarvoor steeds harder trappen om de overtreder te achterhalen en dat liep spaak. Het gat tussen het fietswiel en de bumper van de te achterhalen auto was niet meer te dichten. Als antwoord hierop, zo zegt de versie, vond men de kentekenplaat uit. Voortaan kon de agent simpelweg zijn opschrijfboekje pakken, het nummerbord noteren en zijn fiets rustig aan de kant laten staan.